Tidak apa-apa
Haar hand tast, licht bevend maar zeer doelgericht, naar het pakje Caballero’s. Ze klemt het pakje vast waarbij het haar schijnbaar niet uitmaakt dat ze het pakje lichtelijk in elkaar drukt. Met twee handen weet ze er een filtersigaret uit te peuteren. Triomfantelijk steekt ze sigaret in haar mond en zoekt dan naar de aansteker. Er liggen drie aanstekers bij haar stoel in de buurt. ‘Die werken niet echt meer’ mompelt ze en vindt een aansteker tussen de tijdschriften die in verschillende stapels naast haar stoel op een tafeltje liggen. Met twee handen weet ze de aansteker bij de sigaret te brengen en ontsteekt een vlam die niet onder zou doen bij een vuurspuwer. Verbouwereerd kijk ik haar aan, mevrouw mijn moeder. Met een grote grijns en twinkelende ogen neemt ze een grote trek van de sigaret, ‘zo… en nu dan koppi toebroek.’
Ze is oud geworden mijn moeder, al heeft ze tot haar grote trots nog al haar tanden en kiezen én haar haar dat grijs geworden is. Wel is ze kleiner geworden, ze komt nu nog maar tot onder mijn oksel en weegt veel te weinig al vindt ze dat zelf niet. Soms mompelt ze opeens iets over de oorlog en huivert en wil het er niet over hebben.
Aan haar handen kun je zien dat ze oud is maar niet haar echte leeftijd. Zelf zegt ze dat dat komt doordat zij zich elke dag die ze zich kan herinneren heeft ingesmeerd met olie of bodylotion, of door de baboe of door zichzelf. De bodylotion kwam pas na de oorlog. Haar huid is nog steeds mooi diep donkerbruin, oud-Javaans noemen wij het. Slechts drie van haar kinderen hebben diezelfde kleur geërfd, de anderen hebben een veel lichtere huidskleur en zelfs Chinese ogen. ‘Die komen van je overgrootmoeder, die was een Chinese. En je overgrootvader was een Belanda totok, hij kwam uit Friesland. Daar heb jij die koppigheid van.’ zegt ze tegen mij, even lichtelijk vergetend dat die koppigheid net zo in haar zit.
Ik ben niet koppig, ik ben vasthoudend en dat vind ik heel wat anders. Ik ben een Indo en die hebben Javaanse voorouders en die voorouders zijn ook vasthoudend. Zo worden heel wat overtuigingen doorgegeven aan volgende generaties.
Sporadisch vertelt mijn moeder over haar jeugd en komst naar Nederland. De oorlog, de Jappen, de kampen, de Bersiap, de honger en de plotse armoede. Ze was een kleine doerak, vertelde ze. Ze koketteerde met de Jappen opdat ze het eten kochten wat haar moeder had bereid. En ze leidde de Jappen af zodat haar moeder eten kon smokkelen naar de mannen in het kamp. Anders aten de Jappen het zelf op.
Tegelijk ze moest ook met de buren rekening houden dus die schoof ze van tijd tot tijd ook wat lekkernijen toe, wat smeerprop en kue lapis. En met de Bersiap waren het de buren die hen beschermden. Door de spleten van de gesloten luiken heen zag ze de opgewonden jongens staan met de bamboes in hun handen met gemene punten eraan, heel eng allemaal. Nog kan zij niet tegen heel veel dringende mensen en ik ook niet, nooit gekund. Zelfs boodschappen doen gebeurt nu op een tijdstip dat de meeste Hollanders eten of heel vroeg in de ochtend. Een gewoonte van haar, haar overtuiging. En wat heb ik niet overgenomen aan gevoelens en overtuigingen van haar?
Naar Nederland met de boot was een feestje. Wat een teleurstellende aankomst met die kreten overal ‘Indo’s Go Home!’. Er was geen plek bij oom en tante met hun vijf kinderen op een tweekamerflatje in Apeldoorn dus sliep zij bij een andere tante, die geen echte tante was, op de bank in de huiskamer. Twee weken lang benauwd wachten en toen mocht ze komen op gesprek in Den Haag voor een baan bij het ministerie van Defensie. Maar niet gewoon typen of zo hoor, nee… mevrouw mijn moeder ging bij de vrouwelijk militaire brigade, de Milva. Daar had ze onderdak en verdiende ze een paar centen, die kon ze dan gebruiken om op te sturen naar haar ouders in Indië. Dit zoals bijna alle Indo’s die hier wat geld verdienden.
Mijn moeder heeft een huid met een oud-Javaanse kleur en dat werd haar aan alle kanten duidelijk gemaakt. Men ging er van uit dat ze dom was, niet kon lezen of schrijven, laat staan dat ze Nederlands kon spreken. Die discriminatie van toen kan ik nu nog voelen, herkennen omdat ook ik nageroepen werd. Later vroegen leraren ook aan mij of ik al Nederlands sprak… of ik wel in Nederland geboren was.
Nee, het was niet makkelijk voor mevrouw mijn moeder maar toch… … ‘Ik had toen geen andere optie en naar Amerika zoals Pip, Toet en Chrisje wilde ik niet. Toen wilde ik niet, misschien nu wel maar nu is de tijd anders.’
Samen met mijn vader, een echte Nederlander en ook nog blank, vocht zij zich door de armoede van het naoorlogse Nederland. Nog steeds kan ik die tekorten voelen en zie dat ook terug bij mijn broertjes en zusjes. Het gevoel dat er van alles te weinig is en dus kopen we kilo’s teveel zodat we bijvoorbeeld dagen lang Sajoer Lodeh eten, of bami goreng. Mij heeft jaren gekost om wat preciezer te koken, nu houd ik vaak een restje over dat precies goed voor mijn lunch de volgende dag.
In een familieopstelling, nu zo een kleine twintig jaar geleden liet de begeleider mij dit allemaal zien en voelen. Vooral tegen dat laatste had ik een enorme weerstand en je weet… ik ben vasthoudend. Met veel geduld en heel veel oefeningen in onder andere beter ademhalen kwam ik bij mijn gevoelens en ontdekte dat veel van die gevoelens niet van mij waren.
Het waren de gevoelens van mijn moeder en vader, mijn opa en oma, mijn tantes en ooms die ik uit liefde voor hun koesterde als waren ze van mij. Gelukkig kon ik die gevoelens, overgenomen gevoelens noemen ze die, loslaten en daar laten waar ze hoorden, bij hen, niet bij mij. Daardoor kwam ikzelf veel steviger in mijn eigen leven te staan. Nu begon ik te ontdekken wat ik echt wilde en wat ik nog te doen had. Dat was een grote doorbraak en een begin van verandering. Mijn eigen gevoelens gewoon toelaten en laten stromen. Het is een niet makkelijk proces, het is wel noodzakelijk. Al is het alleen maar voor jezelf. En dan leren kijken met de innerlijke glimlach, met die mildheid en de verantwoordelijkheid daar laten waar hij hoort.
De familieopstellingen gaven mij het inzicht dat ik nodig had. Ik ontdekte dat nu al mijn opleidingen samenvielen en ik zelf familieopstellingen kon gaan faciliteren.
‘Tja…’, zegt mijn moeder terwijl ze de peuk zorgvuldig uitdrukt of althans het restje filter wat is overgebleven. ‘Dat waren nog eens tijden. Maar nu hoef je geen honger meer te lijden toch. Nu kun je eens werken aan je geluk. Adoeh, laat al die soesha daar toch, daar waar het hoort. Het is oud toch, net als ik.’ Haar ogen twinkelen ondeugend en ze loert naar alweer een volgende sigaret.
‘Tidak apa-apa.’ - Het is oké.