Over een papieren werkelijkheid, een leven in mapjes en blikschade
Achter de deurtjes van het oude witte kastje in mijn woonkamer zit mijn leven in mappen en stapeltjes. Polissen, aangiftes, beschikkingen, contracten, facturen, een heel enkele keer een boete en betaalde rekeningen. Ofwel mijn administratie. Niet mijn grootste hobby, kan ik zeggen. Meestal gaat al het afgehandelde spul zonder al te veel aandacht op het desbetreffende stapeltje of in de juiste map, deurtje weer dicht en klaar. Maar eens in de zoveel jaar is het kastje, zijn de mappen te vol en is het tijd voor opschonen. Dan vult mijn woonkamervloer zich met stapels; per categorie en op jaar. Met als doel de laatste zeg zeven jaar te bewaren en alles van daarvoor weg te gooien, tenzij het het bewaren waard is.
Deze week was het weer eens tijd. De hypotheek, verzekeringen, betalingen, abonnementen, belastingaangiftes, pensioen, arbeidsovereenkomsten van nieuwe en ontslagbrieven van oude banen, verbouwingen, m’n auto, de trein, een rechtszaak van jaren geleden, het ging allemaal door mijn handen. Vijftien jaar geschiedenis in papier. Zakelijk, formeel, vaak kil papier. Een hele rare manier van ‘je leven aan je voorbij zien trekken’. Niet persé een prettige klus, omdat de eerste helft van die afgelopen vijftien jaar niet alleen maar feestelijk was, zal ik maar zeggen. Onbedoeld wordt zo’n administratieve opschoondag een therapeutische toestand.
Het lijkt gewoon papier. Administratie. Maar het is een zakelijk systemische weergave van een leven. Mijn leven.
Want achter die ene verkeersboete (56 km p/h waar je 50 mag) zit de avond dat ik zo snel mogelijk naar mijn moeder reed die totaal onverwacht was opgenomen op de intensive care bijna vijf jaar geleden. De aanmaningen van diverse organisaties en de uiterst onprettige correspondentie met de belastingdienst van vijftien jaar geleden, herinneren aan een tijd dat ik het financieel zwaar had toen ik werkte voor een bureau waar salaris betalen een optie was. Een baan die ik nooit had moeten nemen, maar dat had ik pas door toen het te laat was. Elke maand opnieuw moeten vragen of er ook uitbetaald werd tot de salarisbetalingen op een bepaald moment domweg helemaal stopten, wat uiteindelijk leidde tot een zelf genomen ontslag en een rechtszaak. Die won ik. Maar het leidde ook tot een paar maanden UWV, massa’s sollicitaties, frustratie en het moeten aflossen van gemaakte schulden. Vrijwel elk papiertje uit die tijd ademt dat het niet goed ging. En vooral ook “schuld” en “wantrouwen”. Het gevoel dat je overal fouten maakt, terwijl die veroorzaakt zijn door een ander. Als de papieren weergave van die tijd door mijn handen gaat om op het stapeltje ‘kan weg’ terecht te komen, voel ik de stress, de spanning, de boosheid en vooral de oneerlijkheid van toen nog door me heen gaan. Er is weinig slechter voor je gevoel van eigenwaarde dan beschuldigd worden van dingen die niet jouw schuld zijn.
De moeilijke tijd, de ‘kan weg’ stapel, belandt uiteindelijk versnipperd in een doos. Wat overblijft is de papieren werkelijkheid van het recentere verleden. Zo veel beter, op orde, geen fouten, geen schuld. Het papier bewijst dat ik het behoorlijk goed voor elkaar heb inmiddels, binnen de regels van het systeem. Het gaat in mappen, de deurtjes van het kastje weer dicht. En ik denk nog wat na over het proces dat ik net heb afgerond. Onwillekeurig gaan mijn gedachten naar de toeslagenaffaire. En naar mijn eigen moeite met wat ik noem ‘de systeemwereld’ die onze samenleving haar orde en overzicht geeft. De wetten, regels, financiële systemen, de orde van markt en overheid die bepalen hoe het in dit land werkt.
Ik ken de overheidskant goed en heb er jaren in gewerkt. Heb er veel respect voor en realiseer me dat we een van de meest welvarende en goedgeorganiseerde landen ter wereld zijn. Maar al veel langer, ook toen ik nog voor de overheid werkte knaagde het en vroeg ik me af of we niet te ver doorschoten. Binnen het Rijk had je, grofweg, twee soorten mensen: de mensen van het systeem en de regels, ‘zo doen we het nu eenmaal’ en de mensen met een groot hart voor die delen van de samenleving waar hun werk over ging. Voor het gemak noem ik ze maar even ‘systeem mensen’ en ‘essentiemensen’. Ik was dol op de ‘essentiemensen’, mensen die echt met overtuiging wilden bijdragen aan Nederland. Die mensen en levens zagen achter de dossiers en die ook steeds als uitgangspunt namen in hun werk, hun adviezen aan de top en de minister. Mensen die zichzelf ook primair als mens zagen, niet als ambtenaar.
Maar ik zag ook hoe deze mensen aanliepen tegen het systeem. Het systeem van wet- en regelgeving, financiering en begrotingsdiscipline, het systeem van de wijze waarop de overheid, de politiek en eigenlijk de hele samenleving is georganiseerd. In de basis ook een systeem van wantrouwen en een negatief mensbeeld. En ik zag een geleidelijke verschuiving van inhoud en de top en politici voeden met die inhoud voor een goed inhoudelijk debat, naar risicomijding en beeldvorming. Uiteindelijk werden dat synoniemen: verkeerde beeldvorming wérd het grootste risico. En het vermijden daarvan dus het doel. En dat kan niet anders dan leiden tot een systeem dat een doel op zich wordt, in plaats van dienstbaar aan wat goed is voor een samenleving, voor mensen. Een systeem mag nooit een doel op zich zijn. Een systeem zal altijd in dienst moeten staan van een hoger doel. Een écht doel. Het welzijn van mensen. Dat is de essentie, wat mij betreft. Het was een verschuiving die maakte dat ik het Rijk verliet.
In deze tijd denk ik nog met regelmaat terug aan oud-collega’s daar, met hart voor de echte zaak. Want dat waren er gelukkig veel en ik weet dat er veel van hen binnen elk ministerie rondlopen. Ook bij de belastingdienst, ook bij het UWV en andere organisaties die nu onder vuur liggen. Wat moet het zwaar zijn, als je niets liever wilt dan bijdragen aan het land en levens van mensen, maar het grootste gedeelte van je tijd klem zit in een systeem waar die mensen niet meer in terug te vinden zijn. Ik kon het in elk geval niet. En ik vrees dat het er sinds mijn tijd bij het Rijk niet beter op geworden is.
Ik vond in mijn papieren geschiedenis een boekje uit 2006. Uitgegeven door het Ministerie van BZK. Een onderzoek onder nieuwe ambtenaren en wat er de eerste honderd dagen gebeurt met hun frisse blik (lees: hun enthousiasme om bij te dragen aan Nederland en de levens van mensen om wie het zou moeten gaan). Het boekje heeft de alleszeggende titel “Blikschade”. De commissie die het onderzoek destijds heeft doen uitvoeren bestaat inmiddels niet meer, ik kan het in elk geval nergens meer vinden. Maar ik hoop dat het onderzoek zelf nog ergens ligt. Dat iemand er nog eens in kijkt en het ter harte neemt. Want vijftien jaar later is het meer dan relevant. En niet alleen voor de overheid. Maar voor elke organisatie die is doorgeschoten in een systeemcultuur, die succes is gaan afmeten aan cijfers, indicatoren, begrotingen, efficiency en (ongeschreven) regels en wetgeving. En helaas zijn dat er veel. Terwijl ín die organisaties nou juist zoveel mensen werken, die met hart en ziel willen werken voor…..mensen.
Misschien is nu, vijftien jaar later, dit onderzoekje wel relevanter dan ooit. En dat zou het zomaar nog een tijd kunnen blijven. Dus besluit ik dat ik het boekje nog even houd en leg het op de stapel “bewaren”.